Meting van pijn.

Om pijn goed te kunnen behandelen moet eerst duidelijk zijn hoe ernstig de pijn is.
Pijn is meer dan een eenvoudig neurofysiologisch gebeuren.
Hoewel bijna iedereen het verschijnsel pijn kent, is het moeilijk te meten.
Individuele interpretatie en expressie maken evaluatie en vergelijking lastig.
De drie-eenheid van somatische, psychologische en sociale factoren bepalen pijn en pijngedrag.

De Visuele Analoge Schaal.

De Visuele Analoge Schaal bestaat uit een 10 cm lange horizontale lijn die loopt van 'Geen pijn' (0) tot 'Ondraaglijke pijn' (10).
De patiënt wordt gevraagd hierop een markering aan te brengen.
De score wordt dan gemeten en uitgedrukt in mm of cm.
Deze schaal wordt waarschijnlijk het meest gebruikt bij de meting van pijn.
Het is een eenvoudige methode om pijn in een getal te laten uitdrukken.
Nadelen van het gebruik van de VAS-schaal kunnen zijn dat de bepaling van de ernst van de pijn op een te simpele, ééndimensionale wijze plaatsvindt en dat er altijd patiënten zullen zijn die de test niet (kunnen) begrijpen.


Voor- en achterzijde van een "pijnmeetlatje".
De patiënt geeft aan de voorzijde aan hoe ernstig de pijn is, variërend van geen pijn tot maximale (ondragelijke) pijn.
Aan de achterzijde is dan het bijpassende getal af te lezen.

Bij kinderen wordt gebruik gemaakt van een plaatje met 'gezichtjes' met verschillende gelaatsuitdrukkingen, waaruit het kind dan het meest toepasselijke kiest.


Om de gelaatsuitdrukking van de patiënt weer te geven maakt men wel gebruik van "gezichtjes".
Voor meting van pijn bij kinderen worden de zogenaamde "smiley-zonnetjes" gebruikt.

Meetvariabelen.

Pijngedragingen kunnen op verschillende manieren worden gemeten.
Een aantal meetparameters zijn:

  • Aantal uren dat de patiënt per etmaal op bed doorbrengt.
  • Geneesmiddelengebruik, welke en hoeveel.
  • A(ctiviteiten) D(agelijks) L(even)-niveau.

    Bij chronische pijnpatiënten kan het bijhouden van een pijndagboek veel informatie over pijnbeleving en pijngedrag opleveren.
    Op voorgedrukte bladen kan de patiënt per dag opschrijven wat hij of zij deed (slapen, liggen, zitten, lopen), evenals de pijnscore en het geneesmiddelengebruik.
    De voordelen zijn dat bij bezoek aan de behandelende medicus het verslag van de pijn niet beïnvloed wordt door de pijn die de patiënt onlangs leed, en dat het een beeld geeft van het activiteitenpatroon van de patiënt en de invloed van pijn hierop.
    Het bijhouden van het dagboek is eenvoudig en geeft een indruk van het gedrag van de patiënt thuis.
    Een nadeel kan zijn dat door het bijhouden van het dagboek de patiënt te veel geconfronteerd wordt met zijn pijn en pijnbeleving.
    Bovendien vult de ene patiënt het dagboek waarschijnlijk trouwer en preciezer in dan een andere.

    Meting van de kwaliteit van het leven.

    Pijnmeting geeft op zich onvoldoende informatie over de toestand van degene die aan pijn lijdt.
    De vraag is wat voor gevolgen de pijn heeft op het leven van de patiënt.
    Hoe gaat het op het werk, met het gezinsleven, hoe zijn de sociale contacten?
    Om 'de kwaliteit van leven' te meten zijn veel testen ontwikkeld.
    De bekendste is de schaal volgens McGill, waarin aandacht wordt besteed aan de verschillende dimensies van het leven: het puur lichamelijke, het sociale gebeuren en de psychologie.
    De mening van de familieleden en bekenden die in nauw contact staan met de patiënt en die van de behandelende artsen en paramedici moet eveneens betrokken worden bij de meting van kwaliteit van leven.
    Een vermindering van pijn volgens de VAS heeft slechts geringe betekenis als dit weinig of geen invloed heeft op de algemene kwaliteit van leven.
    Zowel arts als patiënt kunnen dan niet tevreden zijn.
    Andere mogelijkheden tot verbetering van de levenskwaliteit moeten dan nagegaan worden.


  • Textur